Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • re·eel
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen reëel reëler reëelst
verbogen reële reëlere reëelste
partitief reëels reëlers -

Bijvoeglijk naamwoord

reëel

  1. met de werkelijkheid overeenstemmend, echt, waar
    • Dat is geen reële voorstelling van zake. 
     Deze extreme hitte vormde een reëel gevaar.[3]
  2. (wiskunde) tot de verzameling getallen behorend die op de getallenrechte ligt
  3. geneigd zich praktisch op te stellen
    • Hij is een stuk reëler geworden. 
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen