Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ras
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ras rassen
verkleinwoord rasje rasjes

Zelfstandig naamwoord

[A] ras o

  1. (biologie) groep van dieren of planten die door menselijke veredelingstechnieken op gewenste eigenschappen geselecteerd en aangepast zijn, soms ook 'ondersoort'
  2. (verouderd) afkomst, geslacht
  3. (antropologie) een vermeende hoofdgroep van mensen die op basis van uiterlijke (fenotypische) en innerlijk-geestelijke eigenschappen, en geografische verspreiding ingedeeld worden, in navolging van de Duitse antropoloog Johann Friedrich Blumenbach[11], bestaande uit het Kaukasische of blanke ras, het Mongoolse of gele ras, het Maleisische of bruine ras, het Ethiopische of zwarte ras, en het Amerikaanse of rode ras.
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen ras rasser rast
verbogen rasse rassere raste
partitief ras rassers -

Bijvoeglijk naamwoord

[B] ras

  1. snel, in hoog tempo
    • Met rasse schreden beende hij de kamer uit. 
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Hyponiemen
enkelvoud meervoud
naamwoord ras rassen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

[B] ras o

  1. (verouderd) draaikolk
enkelvoud meervoud
naamwoord ras rassen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

[C] ras o

  1. (textiel) gladgekeperde stof
enkelvoud meervoud
naamwoord ras
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

[D] ras m

  1. (verouderd) Ethiopische titel, prins
     Ras Koeksa, schoonzoon van den Negus, onderwierp zich medio October aan generaal de Bono, waardoor den Italianen een deel van Tigré in handen viel.[12]

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[13]

Meer informatie

Verwijzingen


Afrikaans

Zelfstandig naamwoord

ras

  1. ras; groep waarin mensen, dieren of planten op basis van bepaalde eigenschappen worden verdeeld: het gele ras, het zwarte ras, het blanke ras


Frans

Uitspraak
Woordafbreking
  • ras
Woordherkomst en -opbouw
  enkelvoud meervoud
  mannelijk   ras /ʁɑ/ ras /ʁɑ/
  vrouwelijk   rase /ʁɑz/ rases /ʁɑz/

Bijvoeglijk naamwoord

[A] ras

  1. geschoren, kort geknipt
  2. glad (geschoren) (ook van landschap, bodem, e.d.)
  3. gladgekeperd (van stoffen e.d.)
  4. (figuurlijk) heel kort (aan de grond, van maat e.d.)
  5. (figuurlijk) tot aan de rand gevuld (van meel, graan e.d.)

Zelfstandig naamwoord

[B] ras m

  1. (textielindustrie) (textiel) gladgekeperde stof

[C] ras m

  1. (verouderd) Ethiopische titel, prins

Zelfstandig naamwoord

[D] ras m

  1. (bouwkunde) vlot, hulpvlot gebruikt voor werkzaamheden aan het water

Zelfstandig naamwoord

[E] ras m

  1. sterke stroming, draaikolk
Schrijfwijzen
Afgeleide begrippen

Verwijzingen

  1.   Weblink bron ras in: Dictionnaire de l’Académie française, 9e édition op dictionnaire-academie.fr
  2.   Weblink bron ras II in: Dictionnaire de l’Académie française, 9e édition op dictionnaire-academie.fr
  3.   Weblink bron ras III in: Dictionnaire de l’Académie française, 9e édition op dictionnaire-academie.fr
  4.   Weblink bron raz in: Dictionnaire de l’Académie française, 9e édition op dictionnaire-academie.fr


Pools

Zelfstandig naamwoord

ras

  1. genitief meervoud van rasa


Tsjechisch

Uitspraak
Woordafbreking
  • ras
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

ras mbezield

  1. (beroep)(historisch) vilder
  2. (figuurlijk) een meedogenloze mens
Verbuiging



Gelijkklinkende woorden
Synoniemen
  1. antoušek mbezield, pohodný mbezield, drnomistr mbezield, travnímistr mbezield
  2. řezník mbezield
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen

Meer informatie

Verwijzingen

Zelfstandig naamwoord

ras

  1. genitief meervoud van rasa