ranzig
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ran·zig
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘sterk smakend’ voor het eerst aangetroffen in 1807 [1]
- afgeleid van rans met het achtervoegsel -ig [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | ranzig | ranziger | ranzigst |
verbogen | ranzige | ranzigere | ranzigste |
partitief | ranzigs | ranzigers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
ranzig [3]
- (vet en olie) sterk smakend en een akelige geur verspreidend door afbraak (hydrolyse en oxidatie)
- (informeel) vuil
- dit jaar waren we in de ranzigste hotelkamer aller tijden
- ▸ Zelfs na eindeloos dweilen bleef alles vochtig waardoor een ranzige tapijtgeur opsteeg.[4]
- (informeel) van een slechte, platte smaak getuigend
- hij heeft een voorkeur voor ranzige moppen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord ranzig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ranzig" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[5] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "ranzig" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ ranzig op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be