Nederlands

 
Radiateur
Uitspraak
Woordafbreking
  • ra·di·a·teur
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van het Franse 'radiateur' met het achtervoegsel -ateur [1][2]
enkelvoud meervoud
naamwoord radiateur radiateurs
verkleinwoord radiateurtje radiateurtjes

Zelfstandig naamwoord

de radiateurm

  1. (werktuigbouwkunde) toestel dat het koelwater van een verbrandingsmotor afkoelt
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

87 % van de Nederlanders;
68 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen