Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Primus, primus inter pares


Nederlands

 
3.1 kooktoestel
Uitspraak
Woordafbreking
  • pri·mus
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord primus primussen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de primusm

  1. iemand die de eerste plaats in een rangschikking van personen inneemt
    • Ik werd onwel in het Concertgebouw, gelukkig in de Kleine Zaal. Bij de strijkkwartetten zaten wij altijd nogal vooraan in de zaal. De primus zag wat er gebeurde. Hij hield op met spelen en vroeg of er een dokter in de zaal was, terwijl hij met zijn strijkstok naar mij wees. [3]
    1. beste leerling in een klas of van een leerjaar
      • Een jongen die de klas op stelten zette en het risico nam om een uur of langer op zijn knieën te moeten zitten, werd door zijn klasgenoten eerder bewonderd dan veracht; méér bewonderd in elk geval dan de figuren die iedere maand een primusplaat haalden voor gedrag (primus betekent ‘de eerste’). ‘Dat vonden wij maar saaie en flauwe kerels,’ zegt J.J.A. Aalders (…). [4]
      • Waar had Micheels zijn kennis van het correcte Nederlands vandaan? Eenvoudig genoeg: hij was afkomstig van Maastricht, waar hij lager en middelbaar onderwijs genoot. Aan het atheneum aldaar was hij primus in alle vakken, behalve in de wiskunde. [5]
    2. (religie) (protestant) persoon die als eerste is aangewezen om een bepaalde functie te vervullen (in tegenstelling tot zijn plaatsvervanger)
      • (…) terwijl hij bij koninkl. besluit van den 28sten Mei 1816, benoemd werd tot secundus van Ds. C. van Leeuw, die als primus zou verschijnen op de 1ste synodale vergadering der Herv. kerk. [6]
  2. kook toestel waarin petroleum gasvormig wordt verbrand
    • (…) Juutje Grijsaard die verdween naar een onderduikadres, maar enkele jaren na de oorlog tijdens een kampeervakantie in de Ardennen een ontploffende primus in haar gezicht kreeg en maanden lang de ene huidtransplantatie na de andere moest ondergaan voor ze eindelijk mocht sterven (…) [7]
Synoniemen
Antoniemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

90 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[8]

Meer informatie

Verwijzingen


Latijn

Rangtelwoord (lat)
0
1 11 10 100 103
2
2
12 20 200 106
3 13 30 300 109
4 14 40 400 1012
5 15 50 500 1015
6 16 60 600 1018
7 17 70 700 1021
8 18 80 800 1024
9 19 90 900 1027

Rangtelwoord

prīmus

  1. eerste
Verbuiging