Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pra·ter
Woordherkomst en -opbouw
  • Van de stam van praten met het achtervoegsel -er
enkelvoud meervoud
naamwoord prater praters
verkleinwoord pratertje pratertjes

Zelfstandig naamwoord

de praterm

  1. iemand die (veel) praat
    • Geen prater zijn. 
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


Noors

Woordafbreking
  • pra·ter

Werkwoord

prater

  1. tegenwoordige tijd van prate