Nederlands

 
[1] Een praatpaal.
Uitspraak
Woordafbreking
  • praat·paal
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord praatpaal praatpalen
verkleinwoord praatpaaltje praatpaaltjes

Zelfstandig naamwoord

de praatpaalm

  1. (verkeer) een telefoonpaal langs de snelweg waar men de wegenwacht kan bellen bij pech
    • (1 juli 2017:) Na ruim vijftig jaar trouwe dienst worden vanaf vandaag de 3300 praatpalen in Nederland uit de berm gehaald. [1] 
  2. (verkeer) een intercompost waar men met het personeel van de brug op afstand mee contact kan maken
  3. een telefoonpaal waar men met de politie kan bellen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen