Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·rui·men
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
opruimen
ruimde op
opgeruimd
zwak -d volledig

Werkwoord

opruimen

  1. overgankelijk iets uit de weg ruimen
  2. (handel) iets uitverkopen
    • U krijgt vandaag 20% kassakorting, want we zijn aan het opruimen. 
  3. (huishouden) iets in orde brengen, netjes maken
    • Ruim je kamer nu eens op! 
     Haar laatste boek is geen roman geworden. Renate Dorrestein ontdekte al opruimend zoveel spannends in haar huis dat er iets heel anders ontstond.[1]
    • Kun jij die rotzooi even voor mij opruimen? 
  4. (een gat) ruimer (dus groter) maken
  5. (eufemisme) iemand uit het publieke zicht laten verdwijnen, al dan niet door diegene van het leven te beroven
     Onder het mom van deze rechtmatigheidscampagne werden vele concurrenten en politieke tegenstanders opgeruimd en bleef uiteindelijk Augustus als enige kandidaat over.[2]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “'Bij je volle bewustzijn je laatste roman schrijven, dat leek me een opdracht waartegen ik niet was opgewassen'” (30 maart 2018), de Volkskrant
  2.   Weblink bron “Augustus en de stier” (10 juli 2021), mijnGelderland
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be