Nederlands

 
Opplakken van plakplaatjes op pijpen
Uitspraak
Woordafbreking
  • op·plak·ken
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

opplakken [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
opplakken
plakte op
opgeplakt
zwak -t volledig
  1. met lijm iets op iets anders bevestigen
    • Zorn's, in eerste instantie lokale projectje, ging wereldwijd. Mensen konden verzoekjes via zijn website indienen en als de kunstenaar de locatie geschikt vond, stuurde hij een kunstwerk op en mocht men het gratis opplakken. Inmiddels 'bewerkt'Zorn niet alleen lantaarnpalen, maar is zijn werk over de hele wereld te zien op allerlei exposities en kunstgaleries.[2] 
  2. iets of iemand labelen
    • Amber Heard had een huwelijk met Johnny Depp en een relatie met Elon Musk, maar datete in het verleden ook met vrouwen, waaronder fotografe Tasya van Ree. Toch weigert ze zich het stempel ’biseksueel’ te laten opplakken.[3] 
    • Toen Mike (50) vijf jaar geleden een motor kocht, waren de reacties niet van de lucht. ’Midlifecrisis zeker?’ klonk het vanuit de vriendenkring. Die term wil hij er niet opplakken; hij wilde gewoon een motor.[4] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf 07 mrt. 2017
  3. de Telegraaf 16 nov. 2017
  4. de Telegraaf SIGRID STAMKOT 27 jan. 2017
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be