Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·rein
Woordherkomst en -opbouw
  • antoniem van rein met het voorvoegsel on-
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen onrein onreiner onreinst
verbogen onreine onreinere onreinste
partitief onreins onreiners -

Bijvoeglijk naamwoord

onrein [1] [2]

  1. vuil, onzindelijk
  2. (religie) zondig, immoreel, onzuiver, onkuis, oneerbaar, onfatsoenlijk
Verwante begrippen
Antoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen