Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • noor·der·buur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord noorderbuur noorderburen
verkleinwoord noorderbuurtje noorderbuurtjes

Zelfstandig naamwoord

de noorderbuurm

  1. degene die men ter noorderzijde als buur heeft
    • Canada is de noorderbuur van de Verenigde Staten. 
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid