Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ni·veau
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘peil’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
  • van het Frans niveau [2][3]
enkelvoud meervoud
naamwoord niveau niveaus
verkleinwoord niveautje niveautjes

Zelfstandig naamwoord

het niveauo

  1. rang in een hiërarchie, stadium van ontwikkeling, plaats in een rangschikking van hoog naar laag
  2. afstand van een horizontaal vlak ten opzichte van een referentievlak of lijn tot een referentiepunt
     Ze willen onder meer dat er een eind komt aan de groei van Schiphol, waar het vliegverkeer na de coronadip al weer flink aantrekt. De verwachting is dat het rond 2024 weer op het oude niveau is.[4]
Schrijfwijzen
  • De fonetische schrijfwijze "nivo" is nooit officiële spelling geweest.[5]
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • [1] geen niveau
    (pejoratief) slecht ontwikkeld, onbeschaafd
  • [1] Ze staan op hetzelfde niveau
    Ze zijn directe collega's
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[6]

Verwijzingen


Frans

Uitspraak
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  niveau     le niveau     niveaux     les niveaus  

Zelfstandig naamwoord

niveau m

  1. niveau
  2. verdieping, etage
  3. graad