Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mo·tor
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘machine die beweegkracht levert, stuwende kracht’ voor het eerst aangetroffen in 1892 [1]
  • afgeleid van het Latijnse movēre (bewegen) met het achtervoegsel -or [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord motor motoren
motors
verkleinwoord motortje motortjes

Zelfstandig naamwoord

motor m

  1. (werktuigbouwkunde) krachtbron die met behulp van een energiebron een werktuig, machine of vervoermiddel aandrijft
    • Deze motor loopt op elektriciteit. 
  2. (verkeer) een verkorting van "motorfiets", het gemotoriseerd voertuig op twee of drie wielen
    • Hij heeft net een nieuwe motor gekocht, een Harley. 
     'Veel mensen leggen de route af per fiets, op de motor of in een klassieke auto.'[3]
  3. (figuurlijk) iemand die wordt beschouwd als de drijvende kracht van een organisatie
    • Hij is de motor van ons bedrijf, zonder hem waren we al lang failliet gegaan. 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Overerving en ontlening
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen


Achterhoeks

enkelvoud meervoud
naamwoord motor motoren
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

motor

  1. (werktuigbouwkunde) motor; krachtbron die met behulp van een energiebron een werktuig, machine of vervoermiddel aandrijft


Afrikaans

Zelfstandig naamwoord

motor

  1. auto


Drents

enkelvoud meervoud
naamwoord motor motoren
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

motor

  1. (werktuigbouwkunde) motor; krachtbron die met behulp van een energiebron een werktuig, machine of vervoermiddel aandrijft


Engels

Zelfstandig naamwoord

motor m

  1. (techniek) verkorting van "motorbike" of "motorcar"


Indonesisch

Woordafbreking
  • mo·tor
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

motor

  1. (techniek) motor krachtbron die met behulp van een energiebron een werktuig, machine of vervoermiddel aandrijft
    «Pompa air itu digerakkan oleh motor listrik.»
    Deze waterpomp wordt aangedreven door een elektromotor.
  2. (spreektaal), (verkeer) motor gemotoriseerd voertuig op twee of drie wielen
    «Helm jenis ini adalah helm yang paling aman untuk digunakan pengendara motor
    Dit type helm is een helm die veiliger gebruikt kan worden door motorrijders.
  3. (figuurlijk) motor iemand die de drijvende kracht van een organisatie is
    «Dialah yang menjadi motor perkumpulan itu.»
    Hij groeide uit tot de motor achter de vereniging.
Synoniemen
Afgeleide begrippen


Nedersaksisch

enkelvoud meervoud
naamwoord motor motoren
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

motor

  1. (werktuigbouwkunde) motor; krachtbron die met behulp van een energiebron een werktuig, machine of vervoermiddel aandrijft
Schrijfwijzen
Synoniemen


Spaans

Zelfstandig naamwoord

motor m

  1. (techniek) motor, een aandrijfmachine


Twents

enkelvoud meervoud
naamwoord motor motoren
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

motor

  1. (werktuigbouwkunde) motor; krachtbron die met behulp van een energiebron een werktuig, machine of vervoermiddel aandrijft
Synoniemen


Veluws

enkelvoud meervoud
naamwoord motor motoren
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

motor

  1. (werktuigbouwkunde) motor; krachtbron die met behulp van een energiebron een werktuig, machine of vervoermiddel aandrijft