minister-president
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- mi·nis·ter-pre·si·dent
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘voorzitter van de ministerraad’ voor het eerst aangetroffen in 1863 [1]
- samenstelling van minister en president
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | minister-president | minister-presidenten ministers-presidenten |
verkleinwoord | minister-presidentje | minister-presidentjes |
Zelfstandig naamwoord
de minister-president m
- (beroep) (regering) de minister die het kabinet aanvoert
- Het is nog onduidelijk wie de volgende minister-president wordt.
Synoniemen
Vertalingen
1. de minister die het kabinet aanvoert
|
|
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Gangbaarheid
- Het woord minister-president staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.