Nederlands

 
Manihot esculenta
Uitspraak
Woordafbreking
  • ma·ni·ok
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘broodwortel’ voor het eerst aangetroffen in 1596 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord maniok -
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de maniokm

  1. (plantkunde) verhoutende, overblijvende heester Manihot esculenta  
    (wikidata: maniok  )
  2. (voeding) eetbare wortel van Manihot esculenta  
    (wikidata: maniok  )
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

30 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen