Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • louw·maand
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord louwmaand louwmaanden
verkleinwoord louwmaandje louwmaandjes

Zelfstandig naamwoord

de louwmaandv / m

  1. (tijdrekening) eerste maand van het kalenderjaar
Synoniemen

Gangbaarheid

47 % van de Nederlanders;
30 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen


Oude namen van maanden in het Nederlands
louwmaand
januari
sprokkelmaand
februari
lentemaand
maart
grasmaand
april
bloeimaand
mei
zomermaand
juni
hooimaand
juli
oogstmaand
augustus
herfstmaand
september
wijnmaand
oktober
slachtmaand
november
wintermaand
december