Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • lis·pe·len
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
lispelen
lispelde
gelispeld
zwak -d volledig

Werkwoord

lispelen

  1. zacht en door verkeerd uitgesproken sisklanken moeilijk verstaanbaar spreken
    • "Nee hoor, dat mag ik niet van m'n moeder" lispelde ze. 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

88 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen


Middelnederlands

Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

lispelen

  1. met een dikke tong spreken, lispelen
Overerving en ontlening