Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • les·bi·en·ne
Woordherkomst en -opbouw
  • van Frans lesbienne [1][2]
    Gegeven het vroegere openbare taboe op de expressie van seksualiteit en helemaal gelijkgeslachtelijke, oorspronkelijk op te vatten als chic (eufemisme).
enkelvoud meervoud
naamwoord lesbienne lesbiennes
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de lesbiennev

  1. (lhbt) vrouw met een seksuele voorkeur voor vrouwen
     Nu was 't stil op 't plein, rustig kabbelde 't gepraat van twee jonge meisjes, waarvan er een 'n rode poes bij zich had. Links zaten twee Amsterdammers op leeftijd, zwijgend bij hun bier. Het was 'n mooie avond, gelijk de ochtend mooi was geweest, lenteachtig; de middag daarentegen was verzadigd van lome weelde van vollen, verlaten zomer, onnatuurlijk, en nu deze egale avond bracht iets van de lente weerom, van de verwarring en de lichte duizel, zoals ons die in onze puberteit overvalt. De meisjes naast hem vond Emile niet onaardig, al noemde men de een'n artistenvlo en die-met-de-poes 'n Lesbienne.[3]
Synoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. lesbienne op website: Etymologiebank.nl
  3.   Weblink bron
    Hiegentlich, Jacob (ed. Ypes, Catharina)
    “Het café : 1907-1940. Een joods artist tussen twee oorlogen” (1949), L.J. Veen's Uitgeversmaatschappij, p. 93
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


Frans

Uitspraak
Woordafbreking
  • les·bienne
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Griekse eiland Lesbos met het achtervoegsel -ienne, waar de dichteres Sappho in gedichten haar genegenheid met en voor vrouwen bezong. De term lesbienne voor een homoseksuele vrouw werd in de loop van de 19e eeuw gangbaar na de herontdekking van Sapho's gedichten, in het kielzog van de Romantiek.

Zelfstandig naamwoord

lesbienne v

  1. homoseksuele vrouw
    «Ces dames étaient chez elles, parlaient librement, et lorsqu’elles se pelotonnaient autour de la pièce, on aurait dit un vol blanc de lesbiennes qui se serait abattu sur les divans d’un salon parisien.»[1]
    Deze dames waren bij hen thuis, praatten vrijuit, en toen ze zich vervolgens om de kamer heen krulden, zou men zeggen dat het een witte vlucht lesbiennes was, die zich op de divans van een Parijse salon stortten.

Verwijzingen

  1.   Weblink bron La Curée, no. 2 (1872) in: Les Rougon-Macquart (1871-1893), G. Charpentier et E. Fasquelle, p. 129.