Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • lans
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘stoot- en werpwapen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1350 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord lans lansen
verkleinwoord lansje lansjes

Zelfstandig naamwoord

de lansv / m

  1. (militair), (middeleeuwen) een lang steekwapen met een metalen punt
    • De ridder op het paard had een lans bij zich. 
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Een lans breken voor iemand
Het voor iemand opnemen, iemand verdedigen, voor iemand opkomen
Vertalingen

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen