Nederlands

 
Crocus imperati 'De Jager'
Uitspraak
Woordafbreking
  • kro·kus
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘plantengeslacht’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1591 [1] [2]
  • Via het Latijnse crocus van het Oudgriekse κρόκος.
enkelvoud meervoud
naamwoord krokus krokussen
verkleinwoord krokusje krokusjes

Zelfstandig naamwoord

de krokusm

  1. (bloemplanten) een geslacht Crocus   uit de lissenfamilie (Iridaceae  ), dat 90 soorten omvat. Hiervan is circa een derde deel herfstbloeier
Hyperoniemen
Hyponiemen (in taxonomische zin)
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen