Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kooi
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘hok, stal’ voor het eerst aangetroffen in 1287 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord kooi kooien
verkleinwoord kooitje kooitjes

Zelfstandig naamwoord

de kooiv / m

  1. (techniek) een uit tralies of gaas gemaakt voorwerp dat een ruimte omsluit
    • De Kooi van Faraday. 
  2. (veeteelt) ~ voor dieren
    • Hamsters worden meestal in een kooi gehouden. 
  3. (veeteelt) stal voor schapen, kippen of varkens
  4. (scheepvaart) slaapplaats van boord van een schip
    • De andere matrozen lagen al in hun kooi. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Naar (de) kooi gaan
gaan slapen
Verwante begrippen
Vertalingen

Meer informatie

  • Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.

Werkwoord

vervoeging van
kooien

kooi

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kooien
    • Ik kooi. 
  2. gebiedende wijs van kooien
    • Kooi! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kooien
    • Kooi je? 

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen