Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Kok
[2]: Een kok

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kok
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘fazantenhaan’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1551 [1]
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘die spijzen toebereidt’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord kok koks
verkleinwoord kokje kokjes

Zelfstandig naamwoord

de kokm

  1. (kookkunst) iemand die voedsel bereidt tot een maaltijd
  2. (beroep) iemand die het bereiden van maaltijden als beroep heeft
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
enkelvoud meervoud
naamwoord kok kokken
verkleinwoord kokje kokjes

Zelfstandig naamwoord

de kokm

  1. (medisch) (biologie) (informeel) coccus
Hyponiemen

Werkwoord

vervoeging van
kokken

kok

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kokken
    • Ik kok. 
  2. gebiedende wijs van kokken
    • Kok! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kokken
    • Kok je? 

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen


Afrikaans

enkelvoud meervoud
naamwoord kok koks / kokke


Woordafbreking
  • kok

Zelfstandig naamwoord

kok

  1. (palindroom) (beroep)(kookkunst) kok; iemand die het bereiden van maaltijden als beroep heeft


Duits

Uitspraak
Woordafbreking
  • kok

Werkwoord

kok

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd gebiedende wijs bedrijvende vorm van koken
Synoniemen


Noors

Uitspraak
Woordafbreking
  • kok
Naar frequentie 19314

Werkwoord

kok

  1. gebiedende wijs van koke
m
[A]+[B]+[C]
enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   kok     koken     koker     kokene  
genitief   koks     kokens     kokers     kokenes  

Zelfstandig naamwoord

[A] kok, m

  1. klomp, klont, kluit
  2. hoop
Synoniemen
Afgeleide begrippen
o
[B]+[C]
enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   kok     koket     kok     koka
kokene  
genitief   koks     kokets     koks     kokas
kokenes  

Zelfstandig naamwoord

[B] kok, m / o

  1. (kookkunst) (het) koken, kook
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • bringe i kok
aan de kook brengen

Zelfstandig naamwoord

[C] kok, m / o

  1. (kookkunst) partij die in een keer gekookt kan worden
Schrijfwijzen
Synoniemen


Nynorsk

Uitspraak
Woordafbreking
  • kok

Werkwoord

kok

  1. gebiedende wijs van koka
Afgeleide begrippen

Werkwoord

kok

  1. gebiedende wijs van koke
Afgeleide begrippen
m
[A]+[B]
enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   kok     koken     kokar     kokane  

Zelfstandig naamwoord

[A] kok, m

  1. klomp, klont, kluit
  2. hoop
Synoniemen
Afgeleide begrippen

Zelfstandig naamwoord

[B]: kok, m

  1. (kookkunst) (het) koken, kook
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • bringe i kok
aan de kook brengen
o
[C]
enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   kok     koket     kok     koka  

Zelfstandig naamwoord

[C] kok, o

  1. (kookkunst) (het) koken
Synoniemen


Pools

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Franse coque

Zelfstandig naamwoord

kok monbezield

  1. (palindroom) knot, haarknot
Afgeleide begrippen

Zelfstandig naamwoord

kok

  1. genitief meervoud van koka


Tsjechisch

Uitspraak
Woordafbreking
  • kok
Woordherkomst en -opbouw
  • [1] Afgeleid van het Latijnse coccus

Zelfstandig naamwoord

kok monbezield

  1. (biologie)(palindroom) kok, coccus
  2. (palindroom) cokes
Verbuiging
Schrijfwijzen
  1. kokkus monbezield, kokus monbezield
  2. koks monbezield
Afgeleide begrippen

Meer informatie

Verwijzingen

Zelfstandig naamwoord

kok

  1. genitief meervoud van koka