Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • klin·ker
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘vocaal’ voor het eerst aangetroffen in 1584 [1]
  • [1-3] Afgeleid van klinken met het achtervoegsel -er.
    • [1-2] Dit is een leenvertaling van het Latijnse (littera) vocalis (klinkende [letter]). In tegenstelling tot bij de medeklinkers is bij de klinkers de stem aan het werk, vandaar een afleiding van vox (stem). Volgens andere bronnen zou de benaming "klinker" gevormd zijn in tegenstelling tot de naam "medeklinker" (een leenvertaling van consonans - mee-klinkend).
    • [3] De naam klinker is afkomstig van het heldere geluid dat deze baksteen geeft als er op getikt wordt.
enkelvoud meervoud
naamwoord klinker klinkers
verkleinwoord klinkertje klinkertjes

Zelfstandig naamwoord

de klinkerm

  1. (taalkunde) een klank van de menselijke spraak waarbij geen obstructie in de ademstroom aangebracht wordt
    • Het Nederlands kent ongeveer zestien klinkers die als foneem fungeren. 
  2. een letter of teken dat een dergelijke spraakklank voorstelt
    • De meest voorkomende klinker in het Nederlands is de e. 
  3. (bouwkunde) een harde baksteen die door zijn structuur geen water opzuigt
    • De klinkers werden door de stratenmaker zorgvuldig in het zandbed gelegd. 
  4. (beroep) Iemand die geholpen door de nageljongen met klinknagels voorwerpen aan elkaar klinkt
Synoniemen
Antoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen