klimaat
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- kli·maat
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘natuurlijke gesteldheid van lucht en weer’ voor het eerst aangetroffen in 1485 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | klimaat | klimaten |
verkleinwoord | klimaatje | klimaatjes |
Zelfstandig naamwoord
het klimaat o
- (aardrijkskunde) (klimatologie) de gemiddelde natuurlijke gesteldheid van de lucht en het weer in een gebied op een planeet
- Wij hebben op aarde een leefbaar klimaat.
- aanwezige toestand, geheel van omstandigheden
- In deze onderneming heerst een goed klimaat.
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. de gemiddelde natuurlijke gesteldheid van de lucht en het weer in een gebied op een planeet
|
|
Gangbaarheid
- Het woord klimaat staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "klimaat" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "klimaat" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ klimaat op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Afrikaans
Uitspraak
Zelfstandig naamwoord
klimaat
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Fries
Uitspraak
Zelfstandig naamwoord
klimaat
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Limburgs
Uitspraak
Zelfstandig naamwoord
klimaat
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.