Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kleed·de aan
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
aankleden

kleedde aan

  1. enkelvoud verleden tijd van aankleden
    • Ik kleedde aan. 
    • Jij kleedde aan. 
    • Hij, zij, het kleedde aan. 


Gangbaarheid