Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·ten·sief
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘krachtig, hevig’ voor het eerst aangetroffen in 1864 [1]
  • afgeleid van intensie met het achtervoegsel -ief
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen intensief intensiever intensiefst
verbogen intensieve intensievere intensiefste
partitief intensiefs intensievers -

Bijvoeglijk naamwoord

intensief

  1. met veel ingrepen en aandacht, zo intens mogelijk
    • De intensieve behandeling resulteerde niet in de gewenste vooruitgang. 
    • Meer voedsel produceren kan dan alleen door meer land aan te wenden. Moderne, intensieve landbouw is de enige manier om uitbreiding van landbouwareaal te stoppen en de natuur te redden, zo concludeerde het World Resource Institute begin december in een uitgebreid rapport. [2] 
     De vijf andere bedrijven met pluimvee die zich in een straal van 3 kilometer rondom het getroffen bedrijf bevinden, worden gescreend. De komende twee weken worden die dieren intensief gemonitord op ziekteverschijnselen, schrijft ook 1Limburg.[3]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
enkelvoud meervoud
naamwoord intensief intensieven
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het intensiefo

  1. (grammatica) een werkwoord waarvan de vorm een versterkte werking aangeeft, in het bijzonder door de van de stam van een bestaand werkwoord de slotmedeklinker is verscherpt
    • Bukken, snuffen, wikken en hikken zijn intensieven van buigen, snuiven, wegen en hijgen. 
  2. (grammatica) een bijvoeglijk naamwoord waaraan een versterkend element is toegevoegd
    • "Piepklein" is een intensief van "klein", net zoals "bikkelhard" dat van "hard" is. 

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen