initiaal
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ini·ti·aal
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘hoofdletter’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
- afgeleid van het Franse initiale of van het Latijnse initium (begin) met het achtervoegsel -aal [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | initiaal | initialen |
verkleinwoord | initiaaltje | initiaaltjes |
Zelfstandig naamwoord
- elk van de eerste letters van iemands namen
- grote, meestal versierde beginletter in een handschrift en in gedrukte teksten
Vertalingen
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | initiaal | initialer | initiaalst |
verbogen | initiale | initialere | initiaalste |
partitief | initiaals | initialers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
initiaal
- initieel, aanvankelijk
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord initiaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "initiaal" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "initiaal" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ initiaal op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be