industrie
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- in·dus·trie
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘nijverheid, fabriekswezen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1864 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | industrie | industrieën |
verkleinwoord | industrietje | industrietjes |
Zelfstandig naamwoord
de industrie v
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. Nijverheid
Gangbaarheid
- Het woord industrie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "industrie" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
Verwijzingen
- ↑ "industrie" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Afrikaans
Zelfstandig naamwoord
industrie
Synoniemen
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Frans
Zelfstandig naamwoord
industrie v
Limburgs
Zelfstandig naamwoord
industrie
Synoniemen
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Roemeens
Zelfstandig naamwoord
industrie
Schots
Zelfstandig naamwoord
industrie
Schrijfwijzen
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Tsjechisch
Uitspraak
- IPA: /ɪndʊstrɪjɛ/
Woordafbreking
- in·du·s·t·rie
Zelfstandig naamwoord
industrie v
Verbuiging
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | industrie | industrie |
genitief | industrie | industrií |
datief | industrii | industriím |
accusatief | industrii | industrie |
vocatief | industrie | industrie |
locatief | industrii | industriích |
instrumentalis | industrií | industriemi |
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.