ijswinkel
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ijs·win·kel
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van ijs zn en winkel zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ijswinkel | ijswinkels |
verkleinwoord | ijswinkeltje | ijswinkeltjes |
Zelfstandig naamwoord
de ijswinkel m
- een winkel waar men consumptie ijs verkoopt
- Toch betwijfelt hij of dit de goede aanpak is. „Ik snap dat de gemeente een pas op de plaats wil houden, maar het aantal vrijgezellenfeestjes zal niet afnemen omdat er minder ijswinkels zijn. Deze maatregel pakt de overlast niet aan, maar slechts de diversiteit van winkels.”[1]
- Mr & Mrs Frosty, zoals de bij buurtgenoten populaire ijswinkel heet, is het tweede filiaal waar het stel zeven dagen per week de handen uit de mouwen steekt.[2]
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord ijswinkel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ijswinkel" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ de Telegraaf RICHARD VAN DE CROMMERT 05 okt. 2017
- ↑ de Telegraaf SOPHIE ZIMMERMAN 19 jul. 2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be