ijsgors
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ijs·gors
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ijsgors | ijsgorsen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de ijsgors v
- (zangvogels) Calcarius lapponicus een vogel uit de familie Calcariidae die in toendragebieden broedt en zuidwaarts trekt om in gematigde klimaten te overwinteren
- ▸ In Nederland telden de vogelaars gezamenlijk 228.126 vogels. Er werden 169 soorten waargenomen. 'Het totale aantal getelde vogels bleef flink achter vanwege het slechte weer', aldus een woordvoerster. Ook dit jaar waren er enkele opvallende verschijningen waaronder een dwerggans, roodhalsgans, ijsgors en twee zeearenden.[2]
Hyperoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen
1. een vogel uit de familie Calcariidae die in toendragebieden broedt en zuidwaarts trekt om in gematigde ...
Gangbaarheid
- Het woord 'ijsgors' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ijsgors" herkend door:
34 % | van de Nederlanders; |
38 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Vink, spreeuw, kievit vaakst gezien op teldag” (06-10-2012), Tubantia
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be