ijsberen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ijs·be·ren
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘rusteloos heen en weer lopen’ voor het eerst aangetroffen in 1897 [1]
- samenstelling van ijs en beren [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
ijsberen |
ijsbeerde |
geijsbeerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
ijsberen
- inergatief rusteloos heen en weer lopen
- Loop niet zo te ijsberen, joh.
Zelfstandig naamwoord
de ijsberen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord ijsbeer
Gangbaarheid
- Het woord ijsberen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ijsberen" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "ijsberen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ ijsberen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be