Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hos·pi·taal
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘militair ziekenhuis’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1662 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord hospitaal hospitalen
verkleinwoord hospitaaltje hospitaaltjes

Zelfstandig naamwoord

het hospitaalo

  1. (medisch) ziekenhuis, vooral voor militairen
  2. kweekplaats van jonge oesters
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen


Afrikaans

Uitspraak
enkelvoud meervoud
naamwoord hospitaal hospitale

Zelfstandig naamwoord

hospitaal

  1. ziekenhuis