horen
Nederlands
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
horen | horend |
gehoor | gehoord |
- | hoorbaar |
Uitspraak
Woordafbreking
- ho·ren
Woordherkomst en -opbouw
|
|
|
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
horen /'hɔː.rə(n)/ |
hoorde /'hɔːr.də/ |
gehoord /ɣə.'hɔːrt/ |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
horen
- overgankelijk geluid waarnemen met het oor
- ▸ Ik vond het verbijsterend om te horen hoeveel indruk de trail destijds op deze man had gemaakt.[2]
- absoluut thuishoren, behoren
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Spreekwoorden
Uitdrukkingen en gezegden
- Voor wat hoort wat
Tegenover een verleende dienst moet ook een wederdienst staan
- Wie niet horen wil, moet [maar] voelen
Wie geen of onvoldoende aandacht besteedt aan hetgeen gezegd wordt, moet daar maar de gevolgen van ondervinden
Vertalingen
1. waarnemen met het oor zonder er noodzakelijkerwijs aandacht aan te besteden
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | horen | horens |
verkleinwoord | horentje | horentjes |
Zelfstandig naamwoord
de horen m
Hyponiemen
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | horen | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
het horen o
- het gehoor, het in staat zijn om te kunnen horen
Gangbaarheid
- Het woord horen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "horen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ horen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ 2,0 2,1 Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Weblink bron “Herinneringen aan Liesbeth List: 'Ineens deed ze die yogapose'” (27 maart 2020), NU.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be