Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hech·ten
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘bevestigen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1220 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
hechten
hechtte
gehecht
zwak -t volledig

Werkwoord

hechten

  1. overgankelijk (medisch) een wond dichtnaaien
    • De operatie was geslaagd en de wond kon gehecht worden erin. 
  2. inergatief ~ aan belang toewijzen aan iets
    • Hij hechtte eraan zijn dankbaarheid daarvoor te tonen. 
  3. wederkerend zich ~ aan
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen


Achterhoeks

Werkwoord

hechten

  1. hijgen; zwaar ademhalen ten gevolge van een lichamelijke inspanning


Nedersaksisch

Werkwoord

hechten

  1. hijgen; zwaar ademhalen ten gevolge van een lichamelijke inspanning


Twents

Werkwoord

hechten

  1. hijgen; zwaar ademhalen ten gevolge van een lichamelijke inspanning