Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hal·te
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘stopplaats voor openbaar vervoer’ voor het eerst aangetroffen in 1896 [1]
  • afgeleid van het Franse halte [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord halte halten
haltes
verkleinwoord haltetje haltetjes

Zelfstandig naamwoord

de haltev

  1. een plaats waar gestopt wordt
    • Na een korte halte gingen we verder met de reis. 
  2. een plaats waar een bus of tram stopt
    • Omdat hij vlak naast een halte woont, gaat hij vaak met de bus. 
     We waren natuurlijk te laat en kwamen op het idee om te gaan zwartrijden in de trein vanuit Igelboda, het waren toch maar twee haltes voor Johan en drie voor mij.[4]
  3. (figuurlijk) rustpunt
     Hoewel deze terugkeer naar de kou en de duisternis een nuttige halte in zijn leven was geworden, stond zijn trein in het station voor onderhoud en om na te denken.[5]
Synoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[6]

Meer informatie

Verwijzingen


Noors

Woordafbreking
  • hal·te
Naar frequentie 24287

Werkwoord

halte

  1. verleden tijd van hale
Schrijfwijzen


Nynorsk

Woordafbreking
  • hal·te

Werkwoord

halte

  1. verleden tijd van hala
Schrijfwijzen

Werkwoord

halte

  1. verleden tijd van hale
Schrijfwijzen