Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • groot·moe·dig
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen grootmoedig grootmoediger grootmoedigst
verbogen grootmoedige grootmoedigere grootmoedigste
partitief grootmoedigs grootmoedigers -

Bijvoeglijk naamwoord

grootmoedig

  1. een ander voorrang boven je zelf kunnen geven
    • Grootmoedig stond de jongeman zijn zitplaats af aan de invalide vrouw. 
    • Grootmoedig erkende hij zijn ongelijk. 
Synoniemen
Antoniemen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be