Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • goeds·moeds
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen goedsmoeds goedsmoedser goedsmoedst
verbogen goedsmoedse goedsmoedsere goedsmoedste
partitief goedsmoeds goedsmoedsers -

Bijvoeglijk naamwoord

goedsmoeds [1]

  1. welgemoed, opgeruimd
    « Die gravinne trooste grave Kaerl op die woerden uutermaten wel, ende sprac: 'Heere grave, weest goetsmoets: ghi soudt tot Asch opter heiden leggen VII jaer, eer die coninck ymmermeer daer quame.»[2]
    Na die woorden troostte gravin graaf Karel uitermate wel en zei: 'Heer graaf, wees welgemoed: je zou zeven jaar te Asch op de heide kunnen verblijven eer dat de koning daar ooit zou komen.
Verwante begrippen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Cornelius Aurelius
    “Die cronycke van Hollandt, Zeelandt ende Vrieslant, met die cronike der biscoppen van Uutrecht (Divisiekroniek)” (1517)