Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·lei·de·lijk
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen geleidelijk geleidelijker geleidelijkst
verbogen geleidelijke geleidelijkere geleidelijkste
partitief geleidelijks geleidelijkers -

Bijvoeglijk naamwoord

geleidelijk

  1. in geordende, kalme opeenvolging van het een op het ander overgaand
    • De dekolonisatie is voor sommige landen veel geleidelijker geweest dan voor andere. 
     Het was even wennen om helemaal alleen door de uitgestorven woestijn te lopen, maar toch raakte ik geleidelijk in een ritme.[2]
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen