-
- vervoeging van kleden: de stam met omvoegsel ge- -d, zonder -d omdat de stam al op -d eindigt
gekleed
- voltooid deelwoord van kleden
- vormt de voltooide tijden
- De toeschouwers hadden zich goed gekleed op het slechte weer.
- Veel aanwezigen hadden zich gekleed in het oranje.
- vormt de lijdende vorm
- De figuranten worden gekleed en geschminkt voor de generale repetitie.
- als naamwoordelijk deel van het gezegde gebruikt
- Iedereen was mooi en passend gekleed.
- Ze was in het wit gekleed.
- attributief gebruikt
- Op tv is een Italiaanse show met schaars geklede vrouwen.
gekleed [1]
- netjes, als voorgeschreven
- Hij is op zijn Paasbest gekleed
100 % |
van de Nederlanders;
|
99 % |
van de Vlamingen.[2] |