Faeröers

Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Oudnoordse ganga

Werkwoord

ganga

  1. lopen


IJslands

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Oudnoordse werkwoord ganga
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden tijd voltooid deelwoord
(supinum)
3e pers enk. 1e pers mv.
ganga gekk gengum gengið
volledig

Werkwoord

ganga

  1. lopen
  2. werken (van machine)

Zelfstandig naamwoord

ganga

  1. genitief onbepaald mannelijk meervoud van gangur

ganga

  1. accusatief onbepaald mannelijk meervoud van gangur


Noors

Uitspraak
Woordafbreking
  • gan·gen
Naar frequentie zeldzaam

Werkwoord

ganga

  1. verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van gange

ganga

  1. voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van gange

ganga

  1. voltooid (verleden) deelwoord van gange
Schrijfwijzen

Zelfstandig naamwoord

ganga

  1. nominatief bepaald mannelijk enkelvoud van gang
Schrijfwijzen


Papiaments

Zelfstandig naamwoord

ganga

  1. koopje