Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fuck
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, als tussenwerpsel om ergernis te uiten voor het eerst aangetroffen in 1986 [1] [2]

Werkwoord

vervoeging van
fucken

fuck

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fucken
    • Ik fuck. 
  2. gebiedende wijs van fucken
    • Fuck! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fucken
    • Fuck je? 

Tussenwerpsel

fuck

  1. kreet wanneer iemand schrikt
    • Fuck fuck fuck! Dit gaat fout! 
  2. kreet wanneer iemand niet gelukkig is met de situatie
    • Fuck, mijn telefoon is kapot. 

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
  • De oudste bekende optekening in het Engels dateert van 1503; mogelijk van Scandinavische oorsprong.[1] Wellicht ook verwant met het Duitse ficken en het Nederlandse fokken.[2]
vervoeging
onbepaalde wijs to  fuck 
he/she/it  fucks 
verleden tijd  fucked 
voltooid
deelwoord
 fucked 
onvoltooid
deelwoord
 fucking 
gebiedende wijs  fuck 

Werkwoord

fuck

  1. (dysfemisme), (seksualiteit) neuken
enkelvoud meervoud
fuck fucks

Zelfstandig naamwoord

fuck

  1. (vulgair), (dysfemisme), (seksualiteit) neukpartij, copulatie
  2. (vulgair), (dysfemisme) onaangenaam persoon
  3. (vulgair), (dysfemisme) (in combinatie met een ontkenning) iets (ofwel: niets)
    «I don't give a fuck
    Het kan me geen moer [reet, donder etc.] schelen.

Tussenwerpsel

fuck

  1. (krachtterm) verdomme, verdorie, kut
    «Oh fuck, I forgot that.»
    Verdomme, dat ben ik vergeten.
Synoniemen

Verwijzingen