Noors

Uitspraak
Woordafbreking
  • fo·kus
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig uit het Latijn.

Zelfstandig naamwoord

fokus o

  1. middelpunt, focus, centrum
  2. richtpunt, bedoeling
  3. (natuurkunde) brandpunt, focus
  4. (medisch) uitgangspunt voor ontsteking.
  5. (seismologie) aardbevingshaard, hypocentrum
  6. (taalkunde) deel van de taalkundige bericht dat de zender ziet als belangrijk.
Verbuiging
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   fokus     fokuset     fokus,
fokuser  
  fokusa,
fokusene  
genitief   fokus'     fokusets     fokus',
fokusers  
  fokusas,
fokusenes  



Nynorsk

Uitspraak
Woordafbreking
  • fo·kus
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig uit het Latijn.

Zelfstandig naamwoord

fokus o

  1. middelpunt, focus, centrum
  2. richtpunt, bedoeling
  3. (natuurkunde) brandpunt, focus
  4. (medisch) uitgangspunt voor ontsteking.
  5. (seismologie) aardbevingshaard, hypocentrum
  6. (taalkunde) deel van de taalkundige bericht dat de zender ziet als belangrijk.
Verbuiging
o enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   fokus     fokuset     fokus     fokusa  
genitief                
bijvormen enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief               fokusi  
genitief                



Tsjechisch

Uitspraak
Woordafbreking
  • fo·kus
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Latijnse focus

Zelfstandig naamwoord

fokus m onbezield

  1. (natuurkunde) (optica) brandpunt, focus
  2. (wiskunde) (meetkunde) brandpunt
  3. (medisch) focus
Verbuiging
Synoniemen
  1. ohnisko o
  2. ohnisko o
  3. ložisko o
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Paroniemen

Meer informatie

Verwijzingen