Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • flos
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

flos [2] [3] [4]

  1. tandzijde te gebruiken om de tussenruimtes van tanden en kiezen te reinigen
Afgeleide begrippen

Werkwoord

vervoeging van
flossen

flos

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van flossen
    • Ik flos. 
  2. gebiedende wijs van flossen
    • Flos! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van flossen
    • Flos je? 

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen