Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • flexie
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘buiging, woordbuiging’ voor het eerst aangetroffen in 1663.[1]
  • Leenwoord uit Frans flexion, geleerde ontlening aan Latijn flexiō ‘buiging, verandering’, afleiding van flectere; zie verder flecteren.[2]
enkelvoud meervoud
naamwoord flexie flexies
verkleinwoord flexietje flexietjes

Zelfstandig naamwoord

de flexiev

  1. (medisch) een buiging, een buigbeweging in een gewricht door de buigspieren
    • Hij had last van flexie van de elleboog. 
  2. (taalkunde) de vormverandering van een woord naar gelang zijn grammaticale functie in de zin
    • Zo gaat de flexie van het zelfstandig naamwoord. 
Synoniemen
Antoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Overerving en ontlening
Vertalingen

Gangbaarheid

52 % van de Nederlanders;
54 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen