Spaans

Uitspraak
  • IPA: /fi.ˈɰu.ɾa/
Woordafbreking
  • fi·gu·ra
enkelvoud meervoud
figura figuras

Zelfstandig naamwoord

figura v

  1. figuur, gedaante, gestalte
  2. gezicht, gelaat
  3. beeld, afbeelding
  4. personage (toneel)
  5. uiterlijk
Synoniemen

Werkwoord

vervoeging van
figurar

figura

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van figurar
  2. gebiedende wijs (bevestigend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van figurar
vervoeging van
figurarse

figura

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van figurarse