Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ein·dig
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van einde met het achtervoegsel -ig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen eindig eindiger eindigst
verbogen eindige eindigere eindigste
partitief eindigs eindigers -

Bijvoeglijk naamwoord

eindig [1]

  1. een einde hebbende
    • in de reële wereld is alles eindig 
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
eindigen

eindig

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van eindigen
    • Ik eindig. 
  2. gebiedende wijs van eindigen
    • Eindig! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van eindigen
    • Eindig je? 

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen


Afrikaans

stamtijd
infinitief voltooid
deelwoord
eindig
geëindig
volledig

Werkwoord

eindig

  1. eindigen