ebola
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ebo·la
Woordherkomst en -opbouw
- van Ebola, een rivier in Zaïre , als naam voor de ziekte in 1976 bedacht door de 20e-eeuwse Belgische arts P. Piot die stigmatisering van de plaats(naam) Yambuku wilde voorkomen [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ebola | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
ebola
- (medisch) zeer besmettelijke, tropische virusziekte die met inwendige bloedingen gepaard gaat.
- ▸ Het is lastig om te begrijpen waarom de gedachte was dat corona wel in Azië zou blijven. Natuurlijk, Wuhan was ver weg, maar ebola ging door globalisering ook de wereld over.[3]
Afgeleide begrippen
Gangbaarheid
- Het woord ebola staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ebola" herkend door:
78 % | van de Nederlanders; |
82 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron Rafaela von Bredow & Veronika Hackenbroch'In 1976 I discovered Ebola - now I fear
an unimaginable tragedy' in: The Observer (4 oktober 2014), p. 3
- ↑ ebola op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron Mark Lievisse Adriaanse & Pim van den Dool“Jeroen Dijsselbloem: ‘Over een virus dat je niet kent, kun je niet zo stellig spreken als is gedaan’” (16 februari 2022) op nrc.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be