Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ebo·la
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ebola -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

ebola

  1. (medisch) zeer besmettelijke, tropische virusziekte die met inwendige bloedingen gepaard gaat.
     Het is lastig om te begrijpen waarom de gedachte was dat corona wel in Azië zou blijven. Natuurlijk, Wuhan was ver weg, maar ebola ging door globalisering ook de wereld over.[3]
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

78 % van de Nederlanders;
82 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Rafaela von Bredow & Veronika Hackenbroch
    'In 1976 I discovered Ebola - now I fear

    an unimaginable tragedy' in: The Observer (4 oktober 2014), p. 3

  2. ebola op website: Etymologiebank.nl
  3.   Weblink bron
    Mark Lievisse Adriaanse & Pim van den Dool
    “Jeroen Dijsselbloem: ‘Over een virus dat je niet kent, kun je niet zo stellig spreken als is gedaan’” (16 februari 2022) op nrc.nl
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be