duiker
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- dui·ker
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van duiken ww met het achtervoegsel -er
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | duiker | duikers |
verkleinwoord | duikertje | duikertjes |
Zelfstandig naamwoord
de duiker m
- (beroep) iemand die voor beroep of plezier zich onder de waterspiegel begeeft, het duiken, kikvorsman
- (dierkunde) benaming voor vogels uit de orde Gaviiformes
- (evenhoevigen) Sylvicapra grimmia Afrikaanse antilope, behorende tot de onderfamilie der duikers Cephalophinae , duikerbok
- (waterbeheer), (techniek) een kokervormige constructie, gelegen onder wegen of andere constructies, die is bedoeld om wateren met elkaar te verbinden; grondduiker
Hyponiemen
- [3] Abbotts duiker, Aders duiker, blauwe duiker, blauwrugduiker, geelrugduiker, gewone duiker, Harveys duiker, jentinkduiker, Maxwells duiker, Ogilbys duiker, Peters duiker, rode duiker, rwenzoriduiker, Walters duiker, Weyns duiker, witbuikduiker, zebraduiker, zwarte duiker, zwartrugduiker, zwartvoorhoofdduiker
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen
1. iemand die voor beroep of plezier zich onder de waterspiegel begeeft
Gangbaarheid
- Het woord duiker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "duiker" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[1] |
Meer informatie
- Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be