Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Duif


Nederlands

 
duif
Uitspraak
Woordafbreking
  • duif
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord duif duiven
verkleinwoord duifje duifjes

Zelfstandig naamwoord

de duifv / m

  1. (duifachtigen) benaming voor vogels uit de familie Columbidae   die een koerend geluid maken
    • Roekeloos zijn ze, die stadsduiven. Ze scharrelen op het fietspad, alsof het asfalt een weitje is. De duif kijkt niet op, hij kijkt niet om. Pas als je voorwiel zo dichtbij is dat je aan bebloede spaken begint te denken, fladdert hij ineens op.[3] 

duif v

  1. vrouwtjesduif
Synoniemen
Antoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
 aapnootMiesWimzusJetTeunvuurGijslamkeesbokweidedoeshokduifschapen
grote leesplank, met klikbare woorden
Uitdrukkingen en gezegden
  • De gebraden duiven vliegen niemand in de mond
iemand die luxe wil zal er voor moeten werken
  • Onder iemands duiven schieten
klanten bij een ander overhalen om klant te worden bij jou
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen