Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • do·den
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
doden
doodde
gedood
zwak -d volledig

Werkwoord

doden

  1. overgankelijk van het leven beroven, vermoorden
    • De vrouw werd op koelbloedige wijze gedood. 
     De man die vastzit vanwege de moord op de Japanse oud-premier Shinzo Abe heeft tegen de politie gezegd dat hij aanvankelijk een leider van een religieuze groep wilde doden, meldt het Japanse persbureau Kyodo. Zijn moeder zou financieel in de problemen zijn geraakt door donaties aan deze groep, die volgens de verdachte door Abe werd gepromoot.[2]
     Het was gemakkelijk om de Engelsen te haten, ten slotte zo gemakkelijk dat het een plezier was ze te doden.[3]
  2. de tijd doden: iets doen om je niet te vervelen
    • In de wachtkamer van de arts liggen tijdschriften om de tijd te doden. 
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

de dodenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord dode
     Van dode levenden werden wij levende doden.[4]

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen